Mahoniehouten kastje met
bakelieten bovenplaat; de metalen onderdelen
zijn vernikkeld. Door de geringe versterking is
het toestelletje alleen te gebruiken met een
koptelefoon, die links op de bovenplaat kan
worden aangesloten. Rechts zijn 4 aansluitpunten
voor een antenne, te gebruiken afhankelijk van
de te ontvangen golflengte. Met de bovenste knop
wordt de gloeispanning geregeld; met de onderste
de terugkoppeling. Met het metalen hendeltje rechts
kan worden afgestemd. |
De aansluitkabel heeft metalen
labeltjes, waarop de verschillende spanningen
zijn aangegeven. |
De gebruikte buizen van het type
11 zijn erg kwetsbaar en daardoor langzamerhand behoorlijk zeldzaam. In 1925 kwam RCA met een aanpassing
die het toestel geschikt maakte voor de wat
betrouwbaardere buizen van
het type 199. |
Dit is een Zweedse versie van de Radiola III.
Bij deze radio is op twee plaatsen de naam "Radiola
III" weggehaald. Onder het RCA beeldmerk op de
bakelieten bovenplaat is de naam verwijderd,
daarnaast is de naam op de transfer die
achter op de houten kast is aangebracht met
goudverf onleesbaar gemaakt. In Zweden konden deze radio's niet
onder deze naam verkocht worden,
omdat de in Stockholm gevestigde firma SRA - Svenska Radioaktiebolaget - deze merknaam al
gebruikte voor haar eigen radio's. |
De werkelijke waardes
voor de condensatoren onder de vier
antennebussen werd gevonden door gebruik te
maken van een kunstantenne en een
frequentiegenerator; het met de hand
ingetekende schema dat hier en daar wordt
getoond geeft de verkeerde waardes.
Hierbij het goede
schema.
|
De oorspronkelijke prijs was $35. |