In houten kast, notenhout gefineerd, met "rijzende zon".
Bruine bakelieten rand rond de zenderschaal en bruine bakelieten
knoppen. De zenderschaal is bedrukt met stationsnamen in
tweekleurendruk (zwart: middengolf (200-575 meter), rood: lange golf
(900-2000 meter).
De radio heeft automatische volumeregeling en een
bekrachtigde elektrodynamisch luidspreker. De
middenfrequentie is 108 kHz en de gevoeligheid op de
middengolf is 5μV, erg gevoelig voor een dergelijk
toestel. Het
kastontwerp is van Otto van Tussenbroek.
Aan de achterzijde kunnen, behalve de
antenne en de aarde, een extra luidspreker en een
grammofoon worden aangesloten.
Het luidsprekerdoek is nog origineel. Het
ondoorzichtig geworden celluloid venster voor de
golflengteschaal is vervangen.
De oorspronkelijke prijs was f
137,50. De uitvoering voor wissel- en gelijkstroom was
de KY151, die werd verkocht voor f 150,-. De radio werd
ook gemaakt zonder luidspreker als
KY147.
Technische
beschrijving
Dagblad "De Tijd" van 13
september 1935 gaf de volgende technische beschrijving
van het toestel:
"De
super-heterodyne-toestellen hadden eenigen tijd den naam
te weinig te selecteren. Bij het nieuwe
midden-klasse-apparaat KY 146 werd in den pre-selector
geen hoogfrequent-versterking toegepast in verband met
den factor kostprijs. Om echter een voldoende
versterking te bereiken, is eenerzijds door toepassing
van spoelen van hooge kwaliteit, anderzijds door een
kleinen kunstgreep, de versterking of de opslingering op
voldoend hooge waarde gehouden. De pre-selector van de
KY 146 bestaat uit een bandfilter met gemengde
capacitieve koppeling, die practisch over het geheele
golfbereik constante werking en constante bandbreedte
heeft. Aan het begin van het golfbereik overheerscht een
capacitieve spanningskoppeling, welke de beide kringen
in de buurt van de critische koppeling brengt; aan het
eind van het golfbereik overheerscht een
stroomkoppeling, welke de kringen eveneens in de buurt
van een critische koppeling brengt. Hierbij wordt onder
critische koppeling verstaan die koppeling, waarbij nog
juist geen dubbel-piekverschijnsel optreedt. Doordat aan
het eind van een golfbereik steeds de verhouding L/C
ongunstiger is dan aan het begin, neemt de opslingering
naar het eind toe ook steeds af. Teneinde die
opslingering constant en groot te kunnen houden, is
tusschen antenne en aarde een resonantiekring
geschakeld, welke aan het eind van de golfbereiken een
min of meer gedempte resonantie heeft, waardoor de
opslingering over het geheele bereik practisch constant
blijft."